20 jaar strand

Met een leuk centje uit de erfenis van mijn ouders kochten we in 2000 een huisje op het strand van IJmuiden: stadse lui met een grote voortuin. Ik parkeer de auto, doe mijn schoenen uit, stap in het zand en voel! Met de tassen in onze handen lopen we over de duinen en zien de grote plas water opdoemen. De horizon, de herkenning, de zee als personage, praten met de zee. De blijheid weer in de nabijheid te zijn van deze oneindigheid.

Twintig jaar leven op het strand:

  • onze dochters jaren lang de queens van de mini playback show: ‘en de winnaar is…’.
  • drie masten en twee rompen van mijn Laser verspeeld in de golven, bang: ‘nu toch maar beter terug’.
  • groepjes kinderen die in de lange zomervakanties van huisje naar huisje naar huisje slenterden: ‘…en nu allemaal wegwezen!’.
  • een diepe kuil graven, op zoek naar het koppelstuk van de wateraansluiting: ‘heb j’um?’.
  • twee mannen naast elkaar ’s ochtends vroeg ieder zijn eigen urinoir, strak naar buiten kijkend: ‘moggû’.
  • elke ochtend het hele seizoen door zwemmen in de vlakke zee, in de hoge golven. De sterke stroming trekt en duwt: ‘pas op voor muien!’
  • ’s ochtends ontbijt, de zon op zien komen over de rand van de duinen, het goudgeel van het wuivende helmgras: ‘kijk nou…’.
  • de zon die ondergaat net boven de zuidpier: avond aan avond jezelf vergapen aan het rood, de stilte die over het strand komt: ‘hij is bijna weg’.
  • met skibril op door de zandstorm naar het voorstrand lopen, gezandstraald.
  • de donkergrijze wolken boven zee, de overrompelende hoosbui, de zon breekt weer door….of de bui die niet valt: ‘in Amsterdam valt het vast met bakken uit de hemel’.
  • het slaglicht van de vuurtoren dat reflecteert op de masten van de zeilboten op het voorstrand: ‘één, twee, drie, vier, vijf….één twee, drie, vier, vijf’.
  • het bankbed opmaken, de voordeuren wijd open, vanuit je bedje staren naar het verstrijken van de tijd: sprakeloos.
  • samen-eten-met-zeezicht, op de vlonder met onze dochters, met vrienden, met passanten die aanwaaien, met je buren, met z’n twee: ‘jij nog een slokkie?’.
  • het stikhete huisje binnenkomen en als eerste dwangmatig op je knieën om het ijskastje op gas met een lucifertje aan te steken.
  • balend dat ineens een roestschroef zich laat zien op je strak geschilderde buitenkant ‘hoe kan dat nou?!’.
  • niet meer weten waar je het moet zoeken van de hitte, klagend: ‘godsamme!’.
  • het voortdurende groeten van en de gesprekjes met je dorpsgenoten over het weer, de temperatuur van het water, het opgewaaide zand, het klussen, de wist-je-datjes van het kamp.
  • dankbaarheid en bezwering: ‘Angel of water enter my blood. And give the water of life to my whole body’.
  • de veerboot geeft de tijd aan, laat zich horen ’s ochtend negen uur in, ’s avonds 6 uur uit: ‘hij is laat vandaag’.
  • van oud-buren ligt er een rouwkaart in de bus, nieuwe buren stellen zich voor: ‘hé, leuk’.

Twintig jaar lang van april tot en met september hetzelfde decor, dezelfde mensen, dezelfde wandelingetjes, de routines en de rituelen. De kleine dingen die verbijzonderen doordat je je niet laat afleiden door dingen die nog moeten. Twintig jaar lang hetzelfde ervaren en elke keer net iets anders. De sensatie en verwondering dat het elke keer weer héél anders is. Na twintig jaar tijd voor andere verhalen.