OOG

OOG

Bij binnenkomst van de tempel  een nerveuze blik omhoog, oog in oog. Meteen weer: Waar kijk ik naar? Waarom roert het mij zo? Hoe kregen ze dit voor elkaar? Kijk ik hier recht in de hemel?

Een ontzagwekkend weerzien na 40 jaar. Toen met een bus vol tieneradolescenten. Nu aangewandeld vanuit de heuvels van Umbrië en Lazio.

Zoveel overspannen lucht als eerbetoon aan alle goden. Het Licht kijkt op hen neer. De koepel straalt intimiderende macht en rijkdom, overeind gehouden door trots Romeins beton, kleine 2000 jaar geleden gemengd en gegoten. Een omarming in steen en mortel. Ready for take-off, Thunderbirds!

Een koepel met een lichtkrans als kroon, verbinding tussen aarde en hemel. De lucht- en lichtstroom trekt mij naar boven, naar buiten.  Daar komt geen pilletje aan te pas. De bezoeker denkt zichzelf tussen de goden. De ruimte vanaf ooghoogte is voor mij alleen. Heimwee naar een platte aarde, gestolpt.

Volgens www.teggelaar.com verwijst het oog naar een idee van Plato: Het gelukzalige godenras beweegt zich aan de hemel langs prachtige banen waar allerlei schitterende dingen te zien zijn. Iedere god verricht zijn eigen taak en daarbij mag telkens ieder mee die dat wil en kan, want voor afgunst is in de kosmische reidans geen plaats. Wanneer ze naar een feestelijk diner gaan, rijden ze steil omhoog naar de top van het hemelgewelf. […] De (onsterfelijke) rijden, wanneer ze de top van het gewelf hebben bereikt, naar buiten en stellen zich op de rug van de hemel op. Zij draaien dan in de omwenteling [van de hemel] mee en bezichtigen alles wat buiten de hemel is. Het gebied boven het hemelgewelf is nog door geen dichter van hier bezongen en niemand zal het ook ooit naar behoren bezingen.

Wij, kleine goden, kijken vanaf de oculusrand en proberen te zien. Wij dromen en liegen ons een plekje naast de goden. Wij, scharrelaars, doen ons best.