Rijtjes

Rijtjes

Gert Jan, Herman, Carla, Pietje, Myriam, Yvonne, George, Max, Oortje, Roel, Joop, Kip, Wil en oma is zo’n rijtje. Ik maak me een voorstelling van gezichten en namen van clubjes, klassen en werk van lang geleden. De tennisclub uit Doesburg, de namen van mijn vriendinnetjes op de middelbare, de Schrijversgroep, de eerste klas van het Sint Ludger College in Doetinchem, de bewoners van het eerste studentenhuis in Nijmegen, de staf van Doornroosje in Nijmegen ten tijde van mijn eerste betaalde baan.

En nu ineens de namen van enkele klasgenoten uit de zesde klas van de rooms-katholieke lagere jongensschool uit Doesburg:

Met Bertie (zoon van de visboer in de Bergstraat en mijn beste vriendje) werd ik door de pastoor onder schooltijd opgehaald om als misdienaar bij een begrafenis te dienen.

Theo en ik waren dikke maatjes als we na school onze laarzen en overalls aantrokken om te scharrelen op de kaai aan de IJssel.

René scheurde op het schoolplein iedereen voorbij alsof hij op een brommer snel optrok.

Tonny, ook wel Bullo, ramde dwars door de ‘beveiliging’ van ons hol om zijn kompanen te bevrijden.

Leonard van de Oranjesingel voetbalde (met gaten in de neuzen van zijn schoenen) als de beste met keitjes op het schoolplein. Hij gooide met gemak een tennisbal over het schoolgebouw.

Henk was altijd heel rustig, haalde jaloersmakende hoge cijfers en zat het hele zesde jaar aan het tafeltje naast mij.

Pietje-uit-het-woonwagenkamp gooide tijdens de godsdienstles keihard een gummetje naar de kapelaan; het ding  ketste af op het schoolbord.

Wim kwam op zijn verjaardag met een nieuwe fiets op school. De volgende dag had hij er een ‘racefiets’ van gemaakt.

Bij Sjon uit het steegje naar de Martinikerk aten ze tussen de middag gebakken ui op brood.

Koen zat op de eerste rij bij de lessenaar. Hij was de absolute beste van de klas en ging als enige naar het gymnasium in Arnhem, elke dag 20 kilometer fietsen.

Eric zat helemaal links achterin en siste naar alle jongens op de achterste rij om ons te laten kijken naar de bewegende bobbel in zijn broek.

Ineens een zeer levende herinnering aan zo veel gezichten, verhalen en levens. Een klas met zeer veel smaken en kleuren. We kenden elkaar goed. We begonnen met omkijken naar meisjes, we jatten kauwgom, keken de invaljuf onder de rok, baalden toen al van onze ouders, keken op naar onze oudere broers. We waren hecht met elkaar in een belangrijke periode van onze levens. Na de zomervakantie zagen we elkaar niet meer. Nog steeds zijn ze me allemaal dierbaar.

In tijden van betrekkelijk sociaal isolement is er blijkbaar (meer) tijd om te mijmeren. Er is tijd en ruimte om de aandacht niet alleen te richten op nuttige dingen. Alleen maar planmatig te werk te gaan is niet per sé nodig. Er is tijd voor herinnering, loslaten, creativiteit, ontspanning en niets doen.

De rijtjes zeggen me dat ik behoefte heb om mijn herinnering in te kleuren. De rijtjes produceren legio namen en gezichten die me dierbaar zijn. Al die mensen die ik onderweg heb ontmoet, hebben mij gevormd. We hebben even samen opgelopen, samen geschiedenis gemaakt. We zijn allemaal met elkaar verbonden.