Stell dich nicht so dumm ab

Na een blauwe maandag rechten aan de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen stelde een uitzendbureau mij te werk in een oliefabriek in Kleef, net over de grens.  ‘s Avonds op de fiets naar Duitsland voor de nachtdienst. Ik bleek te werken ergens hoog achter, stalen trappen op en af in het fabriekscomplex waar de olie werd geperst: heet, smerig, klein, lawaai, stank, glad ook.

Mijn collega was een gedrongen stevig gespierde zestiger die mij vier keer per nacht kwam ophalen uit ‘de kantine’ voor het schoonmaken van de oliepersen. Dat waren lange gietijzeren stellages met elk circa 20 ‘ramen’ waar in de lengterichting de olie doorheen werd gestuwd en daarmee gefilterd. De ramen raakten na enkele uren vol met residuen die door ons moesten worden verwijderd.

Op het sein van mijn Duitse collega draaiden we de stilgezette vervuilde pers open en schraapten met een spatel in hoog tempo voorovergebogen in de warme pers de ramen aan beide kanten schoon. De loodzware schone ramen verschoven we een paar meter naar achter om aan de volgende te beginnen.

Na enkele ramen kreeg ik het al te kwaad, de collega zweepte me op (‘schneller!’) en bemoedigde de werkstudent (‘nur noch fünfzehn’). Het zweet brak me aan alle kanten uit, de pers moest ‘so schnell wie möglich’ weer in werking worden gesteld. Na tien ramen was ik kapot. De Duitser keek naar me (hij moest het met mij doen)  en gaf me een opbeurend standje: ‘Karl, stell dich doch nicht so dumm ab!’. Na deze schrobbering (‘onnozele, jij kunt beter!’) maakten we het werk (ik op mijn tandvlees) af en mocht ik weer naar het schafthok. Daar viel ik in slaap met mijn hoofd op tafel tot ik weer gewekt werd.

Midden augustus, snik heet, steek ik elzen midden in de Kortenhoefse plassen op een zod op het schitterende land van vrienden met uitzicht op het oude kerkje van Kortenhoef. Elzen woekeren daar aan de slootkant en midden op de lange verende langgerekte ‘eilanden’ tussen het riet. Het streven is om het open landschap te behouden. Zelfvoorzienende schapen (bruine, stevige, gehoornde, kleine schuwe doorzetters) helpen daarbij.

Bij het verdelen van het werk ’s ochtends zie ik er tegen op om in de felle zon het half-moeras in te gaan. Ik heb zin om de stadse luiheid (des te groter op het platteland) te laten duren in dit paradijsje, waar alles wegrot waar je bij staat. Maar ik wordt ook geprikkeld door zelfoverschatting, ‘doe ik wel eventjes’. Het blijkt een gigantische onderschatting te zijn van de els, helemaal op z’n gemakkie met zijn wortels (hard maar nog niet verhout) goed verankerd, zijn zeer buigzame stam en meerdere stammen op één wortel.

De stam buigen tot op de grond, met de spade rondom uitsteken, met de bijl de hardnekkigste wortels te lijf en met z’n tweeën eruit trekken……. Het kost een enorme kracht om de zware kluit met de haarwortels van de els en die van het omringende riet uit de zuigende blubber los te krijgen. Het voornemen om onze krachten te sparen voor de andere vijftig manshoge bomen/struiken wordt keer op keer de kop ingedrukt door de taaiheid, buigzaamheid, weerbarstigheid en wilskracht van de elzen. Het is een strijd in de volle zon, in het zompige land alleen te winnen door niet te denken aan  alle andere elzen die nog gestoken moeten worden.

Ik zie turfstekers in de regen heel lange dagen maken in het zompige zuigende, iets tussen water en land.

Ik, onnozele, tik met mijn wattenvingers dit stukje weg.