STUUR

Samen op weg van school naar huis breekt de stuurstang van Siebes fiets. Hij voelt het aankomen en kan op tijd afstappen. We kijken elkaar aan, we kijken naar de breuk. Voor de helft doorgezaagd.

Voor aanvang van zijn spreekbeurt Duits wordt Theo voor een boodschap naar de conciërge gestuurd. De leraar: Zo meteen geen geintjes, jongens. Alleen luisteren!

Siebe was deel van het groepje leerlingen dat elke dag heen en weer fietste naar school, ongeveer 22 kilometer. Een instromer. Groot, sterk, beginnende stoppeltjes, haren op de benen, basstem. Een tempomaker, die ons uit de wind hield. We fietsten veel samen op. Op school hadden we nauwelijks contact. Met sporten werd hij ingezet als stormram. Hij zat met de bètaslimmeriken in een hoekje in de aula, met leren schooltas, broodtrommel, chocolademelk in halve-liter-beugelflessen in een krant gewikkeld, nog net warm in de eerste korte pauze. Op zijn gemak, mijlenver weg van het rookhol.

Theo was klein van stuk, ook een bril, zwart zwaar montuur. Super slim, op zijn sloffen. Slofte alleen door de gangen, van lokaal naar lokaal. De grote trap af, in de aula zoekend naar een plekje. Bij gym werd hij altijd ná mij gekozen. Voor mij was achter in de rij een pose. Hij was altijd hekkensluiter. Hij was al snel tefal.

Na het stuur reed ik een keer mee naar zijn huis. Siebes moeder vroeg op het tuinpad tussen neus en lippen door wat er toch met hem was op school. Ik haalde mijn schouders op en draaide me om naar mijn fiets.

Het hoorde erbij, twee outsiders in de klas. Het was geen pesten, toen. Negeren ook niet.

Ik sprong niet in, hielp niet, kwam niet op, lachte mee. Ik stond erbij en keek.